eigen foto
Onzekerheidsschaak
... of hoe cafépraat kan leiden tot een nieuwe schaakvariantOnlangs was ik nog eens bij de gabbers van mijn (first love never dies) eerste schaakclub in Roeselare. Aan de toog broedde een ideetje om met zijn drieën een SF-roman te schrijven, liefst schaakgerelateerd.
Eenmaal thuisgekomen, begon ik na te denken: zo’n SF-verhaal moet toch ook een schaakvariant hebben. Immers, SF betekent vaak dat het verhaal zich in de toekomst afspeelt, en hoewel het schaak dat we nu spelen goed uitgekristalliseerd is, is het niet denkbeeldig dat het schaak zoals we het nu kennen, in de toekomst verandert. Kijk maar naar de actuele varianten, zowel op internet, als in de toptornooien in het echte leven (andere puntentelling, extra partijen bij remises – je zou bijna denken, alles mag, zolang Magnus maar meespeelt).
Er bestaan honderden varianten op het schaken, volgens Wikipedia (https://en.wikipedia.org/wiki/List_of_chess_variants) zelfs meer dan tweeduizend, dus moet je al een beetje origineel zijn om er nog één bij te voegen.
Ik heb die 2000+ varianten niet doorzocht op mijn idee, dus het is mogelijk dat het al bestaat, maar dit is “mijn variant”: onzekerheidsschaak. Quantumschaak was mijn eerste keuze, maar toen bedacht ik de naam Schroedinger-schaak, wat meer van toepassing was. Beide namen zijn echter al ingenomen (zie de lijst hierboven), zodat ik voorlopig geland ben op onzekerheidsschaak – het bekt niet zo goed, maar zo onderscheid ik het tenminste van de twee bovenvermelde, al bestaande varianten, die andere regels hebben.
Er is maar één afwijkende regel, en het voordeel is, dat éénmaal de partij gespeeld, de notatie 100% klassiek schaak conform is. Die regel is: bij het spelen van een stuk of een pion, mag (het hoeft niet) het stuk op de grens van twee aangrenzende velden gezet worden, zolang deze maar door het stuk kunnen gespeeld worden volgens de klassieke regels. Bijvoorbeeld: 1.d4 d5 2.Lf4/g5; of 1.e4 e5 2.Pf3 Pc6 Lc4/b5. De loper wordt op het hoekpunt van veld f4 en g5 (c4 en b5) gespeeld. De tegenstander (zwart in dit voorbeeld) moet rekening houden met beide mogelijkheden, want wit moet pas na het antwoord van zwart zijn keuze bekend maken, namelijk op welk veld de loper nu effectief staat. Maar zwart mag met zijn antwoord ook keuzes maken, bv na 1.d4 d5 2.Lf4/g5 c6/c5 kan hij dus zijn c-pion op de grens van velden c5 en c6 spelen. Nu moet wit met beide mogelijkheden rekening houden, maar hij moet nu ook bevestigen op welk veld zijn loper staat (bv f4). Hij kan bv 3.c3/c4 als antwoord spelen, en nu moet zwart, voor hij zijn derde zet speelt, duidelijk maken of hij c5 of c6 heeft gespeeld. Vandaar dus de naam Schroedinger-schaak: pas na observatie wordt de dualiteit opgelost en zien we welke realiteit er op het bord staat. Het lijkt alsof het er (achteraf gezien) weinig toe doet, maar een antwoord dat zowel op een Spaanse als Italiaanse loperontwikkeling goed is – give your best shot. 3...a6 tegen Lb5 is logisch, maar heel wat minder dan tegen Lc4. 3...Pf6 is tegen beide mogelijk, maar zou wel eens ongewenst scherp kunnen worden na 3.Lc4. En 3...Lc5 is prima tegen 3.Lc4, maar eerder inferieur tegen 3.Lb5.
Ik vermoed dat deze ene regel ervoor zorgt dat we een meer behoudende speelstijl krijgen. Immers, je gaat niet zomaar een stuk offeren, als je tegenstander nog de meest defensieve keuze van zijn zet kan kiezen. Anderzijds kan je hem zo wel in een te defensieve positie brengen, zodat zijn tegenspel in die mater beperkt wordt, dat hij positioneel er nooit meer uit raakt.
Bemerk dat er enkele “speciallekes” in zitten. Na 1.e4 e5 kan 2.Pe2/f3 wel, maar Pf3/h3 dus niet, omdat die twee velden niet aangrenzend zijn. Na 1.e4 e5 2.Pf3 Pc6 3.Lb5 Pf3 kan wit 4.Kf1/g1 spelen en zwart in het ongewisse laten of hij nu Kf1 of 0-0 gaat spelen (lukt ook met de grote rokade). En passant zorgt ook voor een leuke twist: na bv 1.d4 e5 2.c3 e4 3.f4 kan zwart dus e3/f3 spelen, want beide zetten zijn mogelijk. Er is één uitzondering – en dus toch een tweede regel: bij promotie mag de pion gewoon naar de achtste rij, maar hoeft de keuze pas na de zet van de tegenstander gemaakt te worden welk stuk gekozen wordt. Hier dus maar één veld, en toch vier keuzes. Datzelfde geldt trouwens als de pion van bv c7 naar c8 promoveert, of van c7 een stuk slaat op b8 of d8: pas de volgende zet moet de definitieve keuze bekend zijn.
De moeilijkheid bestaat er dus in dat de spelers steeds met twee zetten moet rekening houden, en hun zet(ten) op beide antwoorden goed moeten zijn. Zoals al vermeld, een “onzekere zet” spelen hoeft niet, en een opening kan bv de eerste tien zetten perfect volgens mainstream theorie verlopen, om dan in het middenspel de varianten boven te halen.
De variant kan makkelijk in bordschaak (ook blitz of rapid) gespeeld worden, en nogmaals, op het einde heb je een reglementaire partij die je zo in Chessbase kan invoeren.
Een ander aspect is dat het met deze variant moeilijker is om te cheaten in bordschaak, je weet niet welke zet je moet analyseren. Maar de variant is niet 100% computerbestendig, in cr-schaak betekent het “enkel” dubbel analysewerk, waarbij de varianten waarschijnlijk nauwelijks verschil gaan maken. In elk geval, have fun!